Naar België
Zondagmiddag is voor mij al sinds mensenheugenis verbonden met de racerij. En mocht er geen autosport op de televisie zijn, dan kijkt men naar schaatsen. Toen ik nog een klein Jeroentje was, vermengde die traditie c.q. vuistregel zich bij ons thuis met de vastigheid van zondagmiddagen bij opa en oma. Alle leden van de familie druppelden vanaf lunchtijd binnen, waarna in de woonkamer koppen koffie en kommen erwtensoep soldaat werden gemaakt, gevolgd door flessen Schultenbräu bier en glazen 7UP-substituut van de Aldi.
De televisie stond ondertussen altijd aan, al keek lang niet iedereen, zeker niet wanneer Henk Gemser weer eens prevelde over “in gesprek raken met het ijs”. Echter, mijn ooms tuurden half-religieus naar de Formule 1 terwijl ze hun kom erwtensoep leeg lepelden en zijn daarmee grotendeels verantwoordelijk voor mijn introductie tot de sport. Mijn vroegste herinnering is zittend op de vloer, kijkend naar een beeldbuis waarop Jean Alesi vecht met Ayrton Senna in Phoenix in 1990. De namen en het jaar vond ik er later pas bij, maar ik weet wel dat ik vanaf dat moment hooked was. Daarna kwamen de jaren van Mansell, Prost en natuurlijk de beginjaren van Jos Verstappen.
En zo ontstond op een koude winterzondag in 1995 het idee rond de koffietafel van oma: zouden we niet zelf eens naar een Grand Prix gaan? Uiteraard was ik direct enthousiast. Mijn ouders waren niet meteen overtuigd, maar ik wierp tegen dat ik toch zeker al een aantal keer naar Zandvoort was geweest, zij het onder toezicht van andere volwassenen. Na de verzekering dat ik onder strikte curatele van mijn beide ooms zou worden geplaatst, stemden mijn ouders in.
Wat volgde was maanden van anticipatie en voorpret. Dat voorjaar werkte ik iedere dag na school aan een Jos Verstappen-vlag, wat neer kwam op een Nederlandse driekleur die ik versierde met slogans als “Jos the Boss” en uitgeknipte foto’s van de MTV Simtek waar hij dat jaar in uitkwam. Maar al snel bleek mijn gefröbel voor niets te zijn geweest: groot was de teleurstelling toen Simtek failliet ging en duidelijk werd dat Jos Verstappen niet zou rijden in België. De vlag kon zonder pardon de prullenbak in.
Echter, het bleef mijn eerste Formule 1-race en al snel sloeg de klok eind augustus. Op een zaterdagmiddag werd ik door mijn vader afgeleverd bij mijn oom, waar ik die avond zou logeren voordat we heel vroeg op de zondagochtend met de auto naar België zouden afreizen. Op de keukentafel lagen drie glanzende Bronze-tickets voor de zondag, terwijl mijn oom en ik die avond in de keuken onze lunchpakketten maakten: wit brood met filet americain en mayonaise. Thuis kreeg ik dat nooit, dus er ging een wereld voor me open.
Van de trip naar België herinner ik me nog slechts flarden, en dan vooral de spanning die door mijn lichaam gierde. Opstaan om half vier ’s ochtends, terwijl de wereld om ons heen nog op één oor lag. Snel wat ontbijten, nog één keer de inhoud van je rugzak controleren en dan half slapend de auto in en de duistere snelweg op. Hardrock speelde op de radio, terwijl buiten een donker Nederland voorbij zoefde. Uiteraard duurden de laatste tien kilometer van de rit net zo lang als de 290 ervoor, maar bij het krieken van de morgen kwamen we wel degelijk aan in de Belgische Ardennen.
Programmaboekje
Even buiten Francorchamps parkeerden we onze auto in een zompig grasveld, eigendom van een lokale boer die daarmee wat extra Belgische franken bijeen harkte. Vervolgens zetten we koers richting het circuit, wandelend door het dorp richting La Source. Francorchamps bleek een plek als zoveel anderen in Wallonië: de huizen waren grotendeels verpauperd en gingen gekleed in verschillende grauwe tinten grijs, maar het dorp combineerde die onmiskenbare Waalse tristesse met de pure schoonheid van het landschap. Een regenmist hing in de straten, een peloton wielrenners verscheen uit het niets en verdween vervolgens weer in de mist.
Bij La Source aangekomen ademden we even de sfeer van het circuit zelf in voordat we doorliepen richting Kemmel, onze eindbestemming. Onderaan Eau Rouge kocht ik bij een caravan met merchandise een Ferrari-cap, na eerst in mijn beste basisschool-Frans gevraagd te hebben of er nog Simtek-spullen over waren. De vrouw achter de toonbank keek me niet begrijpend en ongeduldig aan: ik had net zo goed om een halfje gesneden wit kunnen vragen. Ook betaalde ik driehonderd hele franken voor een programmaboekje omdat mijn held Jean Alesi op de cover stond (en nee, ik heb geen idee waar het gebleven is).
Vervolgens begonnen we aan de steile klim omhoog: een ieder die ooit op Spa-Francorchamps geweest is, weet hoe imposant het hoogteverschil tussen Eau Rouge en Raidillon is. Pas wanneer je zelf, in hoogst eigen persoon, aan de voet van de heuvel staat, wordt het hellingspercentage echt duidelijk. Aangekomen op Kemmel positioneerden we ons strategisch halverwege het rechte stuk, zodat we zowel Raidillon als Les Combes konden zien. Enkele meters verderop zat een Duitser op een klapstoel die via een draagbare televisie met antenne probeerde in te schakelen op RTL Deutschland — tussen de ruis door vertelde Kai Ebel ons dat de warm-up op het punt van beginnen stond.
Uit het dal klonk enkele minuten later het onmiskenbare gehuil van een Ferrari V12, de enige dubbele zescilinder in het veld. Ik voelde het kippenvel op mijn arm verschijnen en na enige ogenblikken dook Jean Alesi, dé Jean Alesi van mijn programmaboekje en mijn cap en die gevechten met Senna in Phoenix, op in zijn wonderschone Ferrari 412 T2. Pure magie. Hij werd gevolgd door Giovanni Lavaggi in de onooglijke Pacific PR02, maar dat mocht de pret niet drukken. Het waren de eerste Formule 1-auto’s die ik met eigen ogen aanschouwde: nooit meer zag ik iets mooiers.
Wat ik me wel afvroeg: hoe gaan mijn oren dit volhouden? Ja, ik had oordopjes, maar het geluid van de Formule 1-motoren ging door mijn twaalfjarige merg en been. Terwijl ik na tien minuten warm-up in een van de daarvoor bestemde Dixi-toiletten mijn behoefte deed, merkte ik dat het geluid daarbinnen iets draaglijker was. Maar ik kon toch moeilijk de hele dag in een Dixi-cabine doorbrengen? Gelukkig begonnen mijn oren, naarmate de sessie vorderde, steeds meer aan het geluid te wennen — een andere uitleg is dat ik blijvende gehoorschade aan het oplopen was. Hoe dan ook: toen de race eenmaal van start ging was het nog één keer doorbijten terwijl er vierentwintig kermende machines voorbij raasden, maar daarna viel het geluid me alleszins mee.
Zoals dat gaat wanneer je een Grand Prix live bijwoont: halverwege de race hadden we eigenlijk geen idee meer wie op welke positie lag. Voor ons ontvouwde zich een eindeloze parade van Formule 1-wagens in bonte kleuren en met rooster tails aan de achtervleugel. Soms verdween, zonder aanwijsbare aanleiding, een van de wagens uit de parade. Zo stond Eddie Irvine — net als Jos Verstappen in Hockenheim een jaar eerder — in de pitstraat in lichterlaaie, maar daar hadden wij op Kemmel geen weet van. We wisten wel dat Schumacher zich vanaf een zestiende startplaats naar de koppositie had gewerkt, en eigenlijk was dat genoeg. De draagbare TV van onze Duitse buurman deed het vaker niet dan wel, maar de reden voor het gebrul van Heiko Wasser en Jochen Mass was duidelijk: de zoveelste masterclass door hun Landsmann.
Na de race gingen de hekken open en even later stonden we op het heilige asfalt. Aangezien Spa in die dagen nog altijd een half stratencircuit was, bewogen we ons over de anno 2019 verwijderde wegmarkering, die onder normale omstandigheden de provinciale weg kenmerkte, naar beneden. Samen met duizenden anderen daalden we door Eau Rouge af het dal in, terwijl we in de La Source hairpin nog een keer omkeken naar de racetempel achter ons. Daarna volgden de wandel terug naar de parkeerplaats en ongetwijfeld uren in de file. Maar van de terugreis herinner ik me helemaal niks meer: ik vermoed dat ik de hele weg sliep.
Vier jaar later keerde ik terug naar de eindeloze naaldbossen en heuvels in de Ardennen — deze keer sloegen we ons kamp op in de Bus Stop (de echte, niet de huidige, dertien-in-een-dozijn chicane die door menigeen nog steeds onterecht zo genoemd wordt). Maar in tegenstelling tot vier jaar eerder was het volop zomer en was er geen wolkje aan de lucht. Natuurlijk, een Formule 1-race bijwonen is nooit een gewone aangelegenheid. Maar bij Spa hoort regen, zoals Brinta met magere melk hoort bij Valtteri Bottas. En er is maar één eerste keer. Kortom: dat het maar mag plenzen dit weekend.
Alle tekst: © Jeroen Demmendaal